Spinoza’s Ethics 2.0

3P51

Propositio

Diversi homines ab uno eodemque objecto diversimode affici possunt et unus idemque homo ab uno eodemque objecto potest diversis temporibus diversimode affici.

Voorstelling

Verscheide menschen konnen verscheidelijk van een en het zelfde voorwerp aangedaan worden; en een en de zelfde mensch kan in verscheide tijden van een en 't zelfde voorwerp verscheidelijk worden aangedaan.

Prop.

Different men may be differently affected by the same object, and the same man may be differently affected at different times by the same object.

Ancestors of Proposition

No explicitly cited ancestors.

Descendants of Proposition
Demonstratio

Corpus humanum (per postulatum 3 partis II) a corporibus externis plurimis modis afficitur. Possunt igitur eodem tempore duo homines diversimode esse affecti atque adeo (per axioma 1 quod est post lemma 3, quod vide post propositionem 13 partis II) ab uno eodemque objecto possunt diversimode affici. Deinde (per idem postulatum) corpus humanum potest jam hoc jam alio modo esse affectum et consequenter (per idem axioma) ab uno eodemque objecto diversis temporibus diversimode affici. Q.E.D.

Betoging

Het menschelijk lighaam (volgens de darde Verëïssching van het tweede deel) word op zeer veel wijzen van uitterlijke lighamen aangedaan. Twee menschen konnen dieshalven in een zelfde tijt verscheidelijk aangedaan wezen, en in dier voegen (volgens d' eerste Kundigheit, de welke na het darde Voorbewijs volgt, 't welk na de dartiende Voorstelling in het tweede deel te zien is) van een en het zelfde voorwerp verscheidelijk aangedaan worden. Wijders (volgens de zelfde Verëïssching) het menschelijk lighaam kan nu op deze, dan op die wijze aangedaan worden, en by gevolg (volgens de zelfde Kundigheit) van een en 't zelfde voorwerp in verscheide tijden verscheidelijk aangedaan worden; gelijkwy voorgaven.

Proof.

The human body is affected by external bodies in a variety of ways (II. Post. iii.). Two men may therefore be differently affected at the same time, and therefore (by Ax. i. after Lemma iii. after II. xiii.) may be differently affected by one and the same object. Further (by the same Post.) the human body can be affected sometimes in one way, sometimes in another; consequently (by the same Axiom) it may be differently affected at different times by one and the same object. Q.E.D.

Ancestors of Demonstration
Descendants of Demonstration

No explicitly cited descendants.

Scholium

Videmus itaque fieri posse ut quod hic amat, alter odio habeat et quod hic metuit, alter non metuat et ut unus idemque homo jam amet quod antea oderit et ut jam audeat quod antea timuit &c. Deinde quia unusquisque ex suo affectu judicat quid bonum, quid malum, quid melius et quid pejus sit (vide scholium propositionis 39 hujus) sequitur homines tam judicio quam affectu variare posse et hinc fit ut cum alios aliis comparamus, ex sola affectuum differentia a nobis distinguantur et ut alios intrepidos, alios timidos, alios denique alio nomine appellemus. Exempli gratia illum ego intrepidum vocabo qui malum contemnit quod ego timere soleo et si præterea ad hoc attendam quod ejus cupiditas malum inferendi ei quem odit et benefaciendi ei quem amat, non cœrcetur timore mali a quo ego contineri soleo, ipsum audacem appellabo. Deinde ille mihi timidus videbitur qui malum timet quod ego contemnere soleo et si insuper ad hoc attendam quod ejus cupiditas cœrcetur timore mali quod me continere nequit, ipsum pusillanimem esse dicam et sic unusquisque judicabit. Denique ex hac hominis natura et judicii inconstantia ut et quod homo sæpe ex solo affectu de rebus judicat et quod res quas ad lætitiam vel tristitiam facere credit quasque propterea (per propositionem 28 hujus) ut fiant promovere vel amovere conatur, sæpe non nisi imaginariæ sint ut jam taceam alia quæ in II parte ostendimus de rerum incertitudine, facile concipimus hominem posse sæpe in causa esse tam ut contristetur quam ut lætetur sive ut tam tristitia quam lætitia afficiatur concomitante idea sui tanquam causa atque adeo facile intelligimus quid pœnitentia et quid acquiescentia in se ipso sit. Nempe pœnitentia est tristitia concomitante idea sui et acquiescentia in se ipso est lætitia concomitante idea sui tanquam causa et hi affectus vehementissimi sunt quia homines se liberos esse credunt (vide propositionem 49 hujus).

Byvoegsel

Wy zien dan dat het gebeuren kan dat het geen, 't welk d' een bemint, van d' ander gehaat word, en dat het geen, 't welk d' een vreest, van d' ander niet word gevreest, en dat een en de zelfde mensch nu het geen bemint, dat hy te voren gehaat heeft, en dat hy nu het geen dart bestaan, daar voor hy te voren heeft gevreest, enz. Wijders, dewijl yder naar zijn hartstocht oordeelt, wat goet, wat quaat, wat beter, en wat erger is; (Bezie het Byvoegsel van de negendartigste Voorstelling in dit deel) zo volgt dat de menschen, zo wel in hun oordeel, als in hun hartstocht, konnen veränderen: en hier uit spruit het dat wy, als wy anderen by anderen vergelijken, hen naar de verscheidenheit der hartstochten alleen onderscheiden, en sommigen onversaagt, anderen blode, en eindelijk anderen met een andere naam noemen. Tot een voorbeelt, ik zal de geen onversaagt noemen, die 't quaat verächt, 't welk ik gewent ben te vrezen: en indien ik daarënboven noch hier op merk, dat zijn begeerte om den geen, die hy haat, quaat aan te doen, en den geen, die hy bemint, goet te doen, niet door de vrees van quaat weêrhouden word, daar door ik gemenelijk word weêrhouden, zo zal ik hem stout noemen. Wijders, de geen zal my blode schijnen, die voor het quaat vreest, 't welk ik gemenelijk verächt: en indien ik daarënboven noch hier op merk, dat zijn begeerte door de vrees van 't quaat, 't welk my niet weêrhouden kan, wederhouden word, zo zal ik hem kleinmoedig noemen; en dus zal yder doen. Eindelijk, uit deze onbestandigheit van de menschelijke natuur, en van 't menschelijk oordeel, gelijk ook hieriut, dat de mensch dikwijls volgens zijn hartstocht alleen van de dingen oordeelt, en dat de dingen, de welken, gelijk hy gelooft, tot blijschap, of tot droef heit dienstig zijn, en die hy dieshalven (volgens d' achtentwintigste Voorstelling van dit deel) poogt te doen komen, of af te weren, dikwijls niets anders, dan inbeeldig zijn; (ik verzwijg noch andere dingen, die wy, in het tweede deel, van d' onzeekerheit der dingen getoont hebben) zo bevatten wy lichtelijk dat de mensch dikwijls d' oorzaak kan wezen, zo van dat hy droevig, als van dat hy blijde word, of van dat hy zo wel van droefheit, als van blijschap, beide in tegenwoordigheit van het denkbeelt van zich, als d' oorzaak daar af, aangedaan word. In dezer voegen verstaan wy lichtelijk wat berou, en wat gerustheit in zich is: te weten Berou is een droefheit, met het denkbeelt van zich verzelt; en gerustheit in zich is een blijfchap, van het denkbeelt van zich verzelt, als d' oorzaak. Deze hartstochten zijn zeer geweldig, om dat de menschen geloven dat zy vry zijn. Bezie de negenënveertigste Voorstelling van dit deel.

Note.

We thus see that it is possible, that what one man loves another may hate, and that what one man fears another may not fear; or, again, that one and the same man may love what he once hated, or may be bold where he once was timid, and so on. Again, as everyone judges according to his emotions what is good, what bad, what better, and what worse (III. xxxix. note), it follows that men's judgments may vary no less than their emotions¹⁰, hence when we compare some with others, we distinguish them solely by the diversity of their emotions, and style some intrepid, others timid, others by some other epithet. For instance, I shall call a man intrepid, if he despises an evil which I am accustomed to fear; if I further take into consideration, that, in his desire to injure his enemies and to benefit those whom he loves, he is not restrained by the fear of an evil which is sufficient to restrain me, I shall call him daring. Again, a man will appear timid to me, if he fears an evil which I am accustomed to despise; and if I further take into consideration that his desire is restrained by the fear of an evil, which is not sufficient to restrain me, I shall say that he is cowardly; and in like manner will everyone pass judgment.

Lastly, from this inconstancy in the nature of human judgment, inasmuch as a man often judges things solely by his emotions, and inasmuch as the things which he believes cause pleasure or pain, and therefore endeavours to promote or prevent, are often purely imaginary, not to speak of the uncertainty of things alluded to in III. xxviii.; we may readily conceive that a man may be at one time affected with pleasure, and at another with pain, accompanied by the idea of himself as cause. Thus we can easily understand what are Repentance and Self--complacency. Repentance is pain, accompanied by the idea of one's self as cause; Self--complacency is pleasure, accompanied by the idea of one's self as cause, and these emotions are most intense because men believe themselves to be free (III. xlix.).

Ancestors of Scholium
Descendants of Scholium