4P10
Erga rem futuram quam cito affuturam imaginamur, intensius afficimur quam si ejus existendi tempus longius a præsenti distare imaginaremur et memoria rei quam non diu præteriisse imaginamur, intensius etiam afficimur quam si eandem diu præteriisse imaginaremur.
Wy worden tot een toekomende zaak, die wy ons inbeelden dat haast zal komen, naerstiglijker aangedaan, dan zo wy ons inbeelden dat der zelfder tijt van wezentlijk te zijn, veerder van de tegenwoordige af is: en wy worden ook door de geheugenis van enig ding, 't welk wy ons inbeelden niet lang--voorby te zijn, naerstiglijker aangedaan, dan zo wy ons inbeelden dat het zelfde al lang voorby is.
Towards something future, which we conceive as close at hand, we are affected more intensely, than if we conceive that its time for existence is separated from the present by a longer interval; so too by the remembrance of what we conceive to have not long passed away we are affected more intensely, than if we conceive that it has long passed away.
No explicitly cited ancestors.
Quatenus enim rem cito affuturam vel non diu præteriisse imaginamur, eo ipso aliquid imaginamur quod rei præsentiam minus secludit quam si ejusdem futurum existendi tempus longius a præsenti distare vel quod dudum præterierit, imaginaremur (ut per se notum) adeoque (per præcedentem propositionem) eatenus intensius erga eandem afficiemur. Q.E.D.
Want voor zo veel wy ons inbeelden dat een zaak haast zal komen, of onlangs voorby is gegaan, daar door zelf beelden wy ons iets in, 't welk de tegenwoordigheit van de zaak minder uitsluit, dan als wy ons inbeelden dat der zelfder aanstaande tijt van wezentlijk te zijn veerder van de tegenwoordige af, of al overlang voorby is; (gelijk uit zich bekent is) en dieshalven zullen wy (volgens de voorgaande Voorstelling) zo veel te naerstiglijker tot de zelfde aangedaan worden; 't welk te betogenstond.
In so far as we conceive a thing as close at hand, or not long passed away, we conceive that which excludes the presence of the object less, than if its period of future existence were more distant from the present, or if it had long passed away (this is obvious) therefore (by the foregoing Prop.) we are, so far, more intensely affected towards it. Q.E.D.
No explicitly cited descendants.
Ex iis quæ ad definitionem 6 hujus partis notavimus, sequitur nos erga objecta quæ a præsenti longiore temporis intervallo distant quam quod imaginando determinare possumus quamvis ab invicem longo temporis intervallo distare intelligamus, æque tamen remisse affici.
Uit de dingen, die wy (op de zeste Bepaling van dit deel) aangemerkt hebben, volgt dat wy tot die voorwerpen, die een langer tusschenwijtte van tijt van de tegenwoordige af zijn, dan wy met inbeelden konnen bepalen, hoewel wy verstaan dat zy onderling een lange tusschenwijtte van tijt van malkander af zijn, echter ever flaauwelijk aangedaan worden.
From the remarks made in Def. vi. of this part it follows that, if objects are separated from the present by a longer period than we can define in conception, though their dates of occurrence be widely separated one from the other, they all affect us equally faintly.
No explicitly cited descendants.